Als kat en hond

05 december 2019

Spiegelen onze huisdieren ons gedrag? En als ik de kat ben en jij de hond, zijn we dan gedoemd om als kat en hond door het leven te gaan? Over afstemming als de enige weg naar de andere, voorbij het verschil, het anders zijn van de andere.

Column voor Psychologies Magazine

Of huisdieren op hun baasjes gaan lijken, vraagt hij zich luidop af. Ik denk aan de foto’s die je op Facebook ziet passeren.  Baasje en hond met eenzelfde, droevige stand van ogen, een gelijkende karakterkop, een even zwabberende derde kin.

Hij denkt aan iets anders. We hebben het over zijn al te functioneel leven, zijn al te functioneel huwelijk, de afwezigheid van lichamelijke affectie, zijn altijd aanwezig, schurend verlangen naar vrijen met haar. Zijn vrouw.  Hij vindt haar de mooiste, tot op vandaag, meer dan 20 jaar nadat hij dol van vreugde een ‘ja’ kreeg op zijn vraag. Dat ze seks formeel verwees na de dag van de huwelijksbeloften, hij stond er niet bij stil, zo vervuld als hij was dat ze toestemde om de zijne te zijn.

De huwelijksnacht brengt slaap en ook de wittebroodsweek op een warm, exotisch eiland zorgt niet voor de seksuele dooi. Hij doet een paar stuntelige pogingen die zij door haar blik, haar hermetisch afgesloten lichaam torpedeert alvorens ze een kans maken. Als zij na een paar weken, hij is dan ver de wanhoop nabij, toenadering zoekt, ervaart hij het als zo voorbij. Er is het orgasme, de te snelle ejaculatie, maar die bevredigt niet.

Hij weet nu dat het haar is die hij mist tijdens het vrijen. Het zet een patroon in gang waarbij hij altijd verlangt en zij dat verlangen tolereert maar niet tegemoet komt, tenzij die ene keer per maand, als ze vindt dat de normaliteit vereist dat het nog eens gebeurt.

Ze krijgen vier kinderen, waarna ook de maandelijkse noodzaak voor haar verdwijnt. Zijn verlangen groeit mettertijd uit tot fantasieën, gedachten die almaar vaker zijn dagen en nachten gaan beheersen. Zij wijst hem nu openlijk af en problematiseert zijn behoefte. Heel af en toe gebeurt het nog eens, onlangs op vakantie, maar zijn al te groot enthousiasme -  waarom kan het niet vaker - doet haar terugdeinzen. Het schild is er meer dan ooit. Hij snapt de dynamiek, voelt aan wat ze met elkaar doen, bij elkaar aanrichten. En begint gelijk over hun hond en kat.

De hond, die wou hij, koos hij en is hij. Gretig hijgend onderaan de trap. De poes die wou zij, koos zij en is zij. De strenge, afwijzende blik op de bovenste trede. Hij dartelend, dolenthousiast, speelziek, verlangend naar haar, daar bovenaan de trap. Maar haar blik en weerspannige lichaamstaal houden hem beneden.

Na dagen, weken proberen, geeft ze dan toch toe, want hij wil het zo graag en zij wil de spanning doorbreken. Waarop hij in al zijn vreugdevol enthousiasme de trap oprent, haar bespringt, zo blij als hij is dat het eindelijk mag, ze hem toelaat, er gespeeld zal worden, er nabijheid zal zijn. Zij voelt zich overdonderd door zoveel gretigheid, blaast en trekt zich terug. Hij druipt af, de zoveelste afwijzing, de zoveelste ontgoocheling op rij.

Opnieuw breekt een ijstijd aan, waarin hij alles doet om haar te ontdooien. Hij begrijpt zijn hond en zichzelf, ook de poes en zijn vrouw. Maar toch ook niet echt. Want hoe kan hij er nu voor zorgen dat zij niet wegloopt?

We hebben het over afstemming, de weg naar de andere. De weg naar de behoeftes van de andere, weg van de onze, als de enige, mogelijke manier om ook de eigen behoeftes ingevuld te weten. Omdat we pas met overgave geven als het veilig is. Als we voelen dat of, wat en hoe we geven goed zal zijn. Wij goed genoeg, competent zullen zijn om de andere gelukkig te maken. Omdat de poes met de hond zal spelen als hij rustig, glimlachend de trap op zal slenteren, zijn blik op haar gericht. Haar aardig kopt en voorzichtig besnuffelt. Waarop zij op haar beurt zich even zal strekken en met een lome, rustige blik hem zal laten weten dat het zo goed is. Er gespeeld kan worden.