Ze herkent zich in Thilly, het Thuis-personage. Spring-in-’t-veld. Lak aan conventies, moeten, kiezen. Naar haar gevoel is het niet Yolo maar Yodo. Je sterft 1 keer. En de levens ervoor wil ze allemaal leven.
Column voor Het Nieuwsblad
Onwaarschijnlijke plaatsen, mensen, avonturen. En ook relaties, al weet ze niet goed of dat het juiste woord is. Het verlangen was er altijd geweest. Soms sluimerend, soms heftig. Kinderen, een gezin. Vooral de intimiteit van de troost raakte haar altijd diep. Mama’s en papa’s die hun huilende kroost koesteren, knuffelen, dragen. Het overspoelende verdriet bij haar en het avontuur dat altijd had gewerkt. Prikkelende steden, uitdagende trektochten, alles wat wild en nieuw aanvoelde.
Ze was nu een jaar in haar thuisstad. Het appartement dat ze erfde van haar oma, en waar ze voor het eerst, misschien, een soort van thuisgevoel had. Ze gruwelt van het woord, thuis. Niet omwille van de soap, zegt ze lachend. Maar door alle connotaties die ze zo verstikkend vindt. Routine, voorspelbaarheid, vastzitten, al de niet geleefde levens.
Oma. Haar grote voorbeeld. Alleenstaande moeder, toen. De hardheid, maar ook de schoonheid van haar leven. Vrij en ongebonden. Nooit geplooid voor patriarchale normen. Tot op hoge leeftijd geleefd en gereisd zoals zij het wou. De mantra’s ook die ze zo vaak te horen kreeg. Nooit afhankelijk zijn. Eigen doelen en dromen. Nooit gaan voor minder. En het ongerijmde.
Haar dochter, mijn moeder dus, verduidelijkt ze, die het zo anders deed. Jong getrouwd, gebouwd, bevallen en altijd gebleven. De angst voor alles wat nieuw en anders was. De hulpeloze afhankelijkheid van ‘de man’, haar vader. In die geschiedenis waren er nu scheuren gekomen. Het geërfde appartement. De dozen met brieven, die andere kanten van oma toonden. Een opa die er altijd geweest was, maar nooit koos. Omdat hij al gekozen had. Een vrouw en gezin, een leven dat hij niet kon opbreken. Hoe intens de liefde voor oma ook was.
De stiekeme afspraken, jaarlijks op een hand te tellen, waar ze telkens naar toeleefde. De lange brieven tussenin waaruit een passioneel niet te doven verlangen sprak. Maar vooral een wachten op iets wat nooit gekomen was. Het niet geleefde leven. Oma, de feministe, de dolle mina, de autonome, de krachtige. Hoe was het mogelijk? De ontgoocheling ook.
Of we daar even stil kunnen staan, vraag ik. ‘Wat valt er stil te staan?’, antwoordt ze. En dan haperend. Dat ze misschien toch niet zo uitzonderlijk, autonoom of sterk was. Dat het maar gewoon zo leek. En dat veel van wat ze zei en deed misschien toch ook angst was. Voor kwetsbaarheid, voor afhankelijkheid. Dat ze blijkbaar nodig had wat iedereen nodig had. Iemand die je graag ziet. Bij wie je kan schuilen. Tot rust komt. Een thuis, vat ik samen. Ja, zucht ze. En dat ze dat nu, op 35, inziet.
Dat als ze het leven nog wil leven, en niet die vele levens, ze er maar beter aan kan beginnen. Een pad kiezen. Maar het haar nog altijd angstig maakt. Dat de keuzemogelijkheden, de andere paden, blijven, geef ik aan. Misschien kan ze ervoor zorgen dat iets in huis haar daaraan herinnert? Telkens ze het nodig heeft. Ze denkt na. Ze begint over haar rugzak die nog altijd op de gang staat. Afgeschenen, half gevuld. Je thuis onderweg, zeg ik spontaan. Wat ze blij beaamt. Hij mag er staan zolang zij het nodig heeft. Maar nu is het tijd voor wat anders. Ze draait haar felroze sjaal rond haar hals, staat op en kijkt me uitdagend aan. Dat een soort van Harry haar wel zou liggen.