Waarom zouden tranen een teken van zwakte zijn?

04 mei 2021

"Je moet er nu ook weer niet te veel eieren onder leggen!" Wie heeft het hier nog niet gezegd, of gedacht, als het gaat om onze kinderen? En bij uitbreiding ook wel om onze partners? Maar waarom eigen, zou dat nu niet mogen, wat is dat met die slappeling-fixatie? 

Column voor Het Nieuwsblad

Ze zouden er een leuke gezinsvakantie van proberen maken. Bewust werken aan de samentijd. Hij had het initiatief genomen, een lange duinenwandeling. Ze was in de weer geweest met thermossen en pannenkoeken bakken. Wat een gedoe alweer, merkte hij op. Kon het niet gewoon wandelen zijn. Ze had zich nog maar eens afgewezen gevoeld. In haar pogingen richting een wij-verhaal, zijn kwaliteiten verweven met de hare. Ze had zich herpakt, positief blijven, er het beste van maken. De kinderen reageerden lauw. Wandelen. Saai. Irritatie bij hem. Lui vond hij ze, alleen geïnteresseerd in die stomme smartphone. Ze had nog maar eens herhaald, dat ze allemaal zo zijn op die leeftijd en of hij vroeger wandelen zo fantastisch vond. Ja, verdedig ze nog maar eens, sloot hij af. Ze voelde het opnieuw, naast in plaats van met elkaar. Het allenige gevoel waarvan ze weg wil.

De wandeling was prachtig, maar niet leuk. Hij die maar ging, zij die moest sleuren, omdat de jeugd niet mee kon en wou. De dochter die zich aan de kant zet, pijn, een blaar. Ze reageert begripvol, hij met een boze blik. Hoe ze er toch telkens in slaagt. Er zoveel eieren onder te leggen. Bij hem was het vroeger wel anders.

Ik suggereer dat het gaat over troost. Zij herkent dit direct. Hoe zij die troost zoekt en niet voelt, vindt, krijgt bij hem. Op al die moeilijke momenten in hun leven. Die hij wel met kracht doorstond, dragend en verdragend, praktisch, maar nooit troostend. Omdat tegenover troost een behoefte staat die hij als een zwakte leerde zien. Ouders die telkenmale herhaalden dat je er alleen komt als je flink bent. Niet weent, want je daarvoor toch al te groot bent. Op je tanden leert bijten. En als hij zijn eigen behoeftes op dat vlak, diep weg gebetonneerd onder lagen van ontgoocheling en verharding, gespiegeld ziet, bij haar, bij zijn kinderen, hij reageert met afwijzing. Vanuit zijn altijd weer afgewezen behoefte aan troost, bij al die grote en kleine verdrieten die samen hangen met kind zijn en opgroeien. Vanuit schaamte. En hij het daarom vandaag niet kan, niet wil, troosten.

Tranen bij hem een rode vlag zijn. Zwak. Beperkt. Klein. Slachtoffer. Hij komt de weken erna alleen op gesprek. Hij heeft het over nuchterheid. Hun miskraam, het overlijden van zijn vader. Het leven, toch. Bij mijn opmerking dat ik veel verdriet voel en zie, breekt hij, zoals de schaal van een ei. Hij beseft dat troost bieden maar kan als je troost toelaat, je behoefte aan troost, zonder die weg te zetten als een zwakte. Omdat verdriet geen zwakte is, maar de soundtrack van verlies. En het delen van verdriet de meest krachtige, verbindende relatiemelodie oplevert.

Hij wil het proberen. De afsluitende gesprekken zijn weer samen. Ze kent zijn weg, van vallen en opstaan. Moeizaam schroomvallig verdriet tonen, zijn behoefte aan en dus ook vermogen tot troost. Maar het helpt om hem niet te zien als een mens van slechte wil, wat ervoor zorgt dat ze op een vreemde manier nog meer van hem houdt.